accoucher

Frans

Uitspraak
  • Geluid:  accoucher    (hulp, bestand)
  • IPA: /a.ku.ʃe/
Woordherkomst en -opbouw
  • Afgeleid van coucher met het voorvoegsel a- (uit ouder *ad-, Latijn ad).
stamtijd
infinitief verleden
tijd
voltooid
deelwoord
accoucher
accouchais
accouché
eerste groep volledig

Werkwoord

accoucher

  1. bevallen
  2. (spreektaal) voor de draad komen (met)
    «Eh bien, elle vient ton histoire? Accouche
    En, komt je verhaal nog? Voor de draad ermee! [1]

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.