admitir

Spaans

stamtijd
infinitief verleden
tijd
voltooid
deelwoord
admitir
admitía
admitido
volledig

Werkwoord

admitir

Woordafbreking
  • ad·mi·tir
  • overgankelijk
  1. (~ en) toelaten in/bij/tot
  2. toegeven, toestaan, aanvaarden
  3. tolereren, dulden
    «no admite dilación»
    het duldt geen uitstel
Synoniemen
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.