afwacht

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  afwacht    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈɑfwɑxt/ (2 lettergrepen)
    • (Noord-Nederland): /ˈɑfʋɑχt/
    • (Vlaanderen, Brabant, Limburg): /ˈɑfʋɑxt/
Woordafbreking
  • af·wacht

Werkwoord

vervoeging van
afwachten

afwacht

  1. (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afwachten
    • ... dat ik afwacht. 
  2. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afwachten
    • ... dat jij afwacht. 
  3. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afwachten
    • ... dat hij afwacht. 
     ' Ik antwoordde vlug: 'Ik vermoed dat een mens gewoon afwacht wat er gebeurt.[1]

Gangbaarheid

  • Het woord afwacht staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

Verwijzingen

  1. Victoria Holt
    “Een waaier van geluk” (1988), Saga, ISBN 9788726484939
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.