afwachtend

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  afwachtend    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈɑfwɑxtənt/ (3 lettergrepen)
    • (Noord-Nederland): /ɑfˈʋɑχtənt/
    • (Vlaanderen, Brabant, Limburg): /ɑfˈʋɑxtənt/
Woordafbreking
  • af·wach·tend

Werkwoord

vervoeging van: afwachten
verbogen vorm: afwachtende

afwachtend

  1. onvoltooid deelwoord van afwachten
stellendvergrotendovertreffend
onverbogen afwachtendafwachtenderafwachtendst
verbogen afwachtendeafwachtendereafwachtendste
partitief afwachtendsafwachtenders-

Bijvoeglijk naamwoord

afwachtend

  1. observerend maar niet handelend
    • ` Waar ga jij kerst vieren?' vraagt mijn kapster geroutineerd. In de spiegel zie ik haar afwachtende gezicht, blijkbaar wordt dit hét thema tijdens deze knipbeurt, dus ik kan me er niet met een gemompeld antwoord van afmaken. Bovendien heb ik een hardnekkig soort overtuigingsdrang sinds ik mij voornam om schaamteloos en onverschrokken te leven, dus ik leg uit dat ik atheïst ben en geen kerst vier.[1] 
     ‘Nadat ik haar gisteren vertelde dat je zou worden ontslagen uit het ziekenhuis, pakte ze fluitend haar spulletjes bij elkaar.’ Aan de afwachtende houding van Jeroen bemerkte ze dat hij hierover zo zijn twijfels had.[2]
Synoniemen

Verwijzingen


Gangbaarheid

  • Het woord afwachtend staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.[1]
  1. Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.