afwachtten

Niet te verwarren met: afwachten

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  afwachtten    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈɑfwɑxtə(n)/ (3 lettergrepen)
    • (Noord-Nederland): /ˈɑfʋɑχtə(n)/
    • (Vlaanderen, Brabant, Limburg): /ˈɑfʋɑxtə(n)/
Woordafbreking
  • af·wacht·ten

Werkwoord

vervoeging van
afwachten

afwachtten

  1. (in een bijzin) meervoud verleden tijd van afwachten
    • ...dat wij afwachtten. 
    • ...dat jullie afwachtten. 
    • ...dat zij afwachtten. 
    • Zij waren niet de enigen die de uitslag afwachtten. 
     Mademoiselle Dupont was ongerust over haar moeder in Champigny en ging naar haar toe, terwijl wij angstig afwachtten wat iedere nieuwe dag ons zou brengen.[1]
Gelijkklinkende woorden

Gangbaarheid

  • Het woord afwachtten staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

Verwijzingen

  1. Victoria Holt
    “Dochter van het verraad” (1991), Saga, ISBN 9788726484861
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.