aguzar

Spaans

stamtijd
infinitief verleden
tijd
voltooid
deelwoord
aguzar
aguzaba
aguzado
volledig

Werkwoord

aguzar

Woordafbreking
  • a·gu·zar
  • overgankelijk
  1. aanscherpen, scherpen, spitsen
    «Aguzar los oídos.»
    De oren spitsen.
  2. slijpen, wetten
  3. opwekken, aanzetten
Synoniemen
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.