auka

Oudnoords

Woordafbreking
  • au·ka
stamtijd
onbepaalde
wijs
tegenwoordige
tijd
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
auka
eykr
enk: jók
mv: jóku
mv: juku
aukit
volledig [A]

Werkwoord

[A] auka

  1. vermeerderen
  2. vergroten
  3. overtreffen
  4. genereren


stamtijd
onbepaalde
wijs
tegenwoordige
tijd
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
auka
aukar
aukaði
aukat
Klasse 1 zwak volledig [B]

Werkwoord

[B] auka

  1. vermeerderen
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.