bazen

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  bazen    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • ba·zen

Zelfstandig naamwoord

debazenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord baas
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
bazen
baasde
gebaasd
zwak -d volledig

Werkwoord

bazen

  1. bazig doen, de baas zijn over iemand
    • Houd op met bazen en doe gewoon mee. 
  2. (verouderd) ijlen
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid

  • Het woord bazen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
98 %van de Nederlanders;
97 %van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1. Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.