bazig

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  bazig    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • ba·zig
Woordherkomst en -opbouw
  • afleiding van baas met het achtervoegsel -ig
stellendvergrotendovertreffend
onverbogen bazigbazigerbazigst
verbogen bazigebazigerebazigste
partitief bazigsbazigers-

Bijvoeglijk naamwoord

bazig

  1. autoritair, zich gedragend alsof een ander gehoorzaam moet zijn, de baas spelend
    • Zijn bazige vrouw eiste dat hij meteen boodschappen ging doen. 
    • Als mensen naar buiten gaan om te roken, rook ik binnen. Al die bazige lui die weten dat ik dat niet moet doen, die mean spirits, die mensen aan een touwtje willen hebben, fuck off.’ [1] 

Gangbaarheid

  • Het woord bazig staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.