belijden

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  belijden    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • be·lij·den
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘(een geloof) aanhangen, bekennen’ voor het eerst aangetroffen in 1282 [1]
  • Afgeleid van lijden met het voorvoegsel be-
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
belijden
beleed
beleden
klasse 1 volledig

Werkwoord

belijden

  1. overgankelijk een verklaring afleggen een bepaald geloof aan te hangen
    • Hij beleed geen enkel geloof meer. 
  2. in het openbaar een verklaring afleggen iets fout gedaan te hebben
    • De Japanse regering moest in het openbaar belijden wat ze fout hadden gedaan in de Tweede Wereldoorlog. 
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord belijden staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
93 %van de Nederlanders;
87 %van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.