bengelen

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  bengelen    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • ben·ge·len
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘heen en weer slingeren’ voor het eerst aangetroffen in 1897 [1]
  • afgeleid van bengel (knuppel) met het achtervoegsel -en [2]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
bengelen
bengelde
gebengeld
zwak -d volledig

Werkwoord

bengelen [3] [4]

  1. onovergankelijk heen en weer slingeren
Afgeleide begrippen
  • bengelkruid
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord bengelen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
93 %van de Nederlanders;
97 %van de Vlamingen.[5]

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.