beploegen

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  beploegen    (hulp, bestand)
  • IPA: /bəˈpluɣə(n)/ (3 lettergrepen)
Woordafbreking
  • be·ploe·gen
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
beploegen
beploegde
beploegd
zwak -d volledig

Werkwoord

beploegen

  1. overgankelijk (landbouw) geschikt maken voor de verbouw van gewassen door de bovenste bodemlaag te keren
    • Wie hier loopt, moet houden van ver en vlak en uitgestrekt, dat wel. De tocht voert langs enorme lappen te beploegen akkergrond, bespikkeld met meeuwen. [2]
  2. overgankelijk (figuurlijk) bewerken of met inspanning doorkruisen
    • Aan de muur van dit instituut hingen foto’s van gehavende Servische heiligdommen, platgebrande kerken en kloosters, kerkhoven die waren omgewoeld en met granaten beploegd. [3]

Gangbaarheid

  • Het woord beploegen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
80 %van de Nederlanders;
80 %van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.