bespelen

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  bespelen    (hulp, bestand)
  • IPA: /bəˈspelə(n)/ (3 lettergrepen)
Woordafbreking
  • be·spe·len
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
bespelen
bespeelde
bespeeld
zwak -d volledig

Werkwoord

bespelen

  1. overgankelijk muziek maken op een muziekinstrument
    • Mijn oma bespeelt een piano. 
  2. overgankelijk iemand tot iets aanzetten, invloed hebben op
    • De nieuwe medewerker liet zich makkelijk bespelen. 
    • De politicus wist zijn publiek meesterlijk te bespelen. 
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord bespelen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1. Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.