play

Engels

Uitspraak
  • Geluid:  play (VS)    (hulp, bestand)
  • IPA: /pleɪ/
vervoeging
onbepaalde wijs to  play 
he/she/it  plays 
verleden tijd  played 
voltooid
deelwoord
 played 
onvoltooid
deelwoord
 playing 
gebiedende wijs  play 

Werkwoord

play

  1. overgankelijk afspelen
  2. onovergankelijk, overgankelijk spelen (alle bet.)
enkelvoud meervoud
play plays

Zelfstandig naamwoord

play

  1. (toneel) toneelstuk
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.