bespraakt
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: bespraakt (hulp, bestand)
- IPA: / bəˈsprakt / (2 lettergrepen)
Woordafbreking
- be·spraakt
Woordherkomst en -opbouw
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | bespraakt | bespraakter | bespraaktst |
verbogen | bespraakte | bespraaktere | bespraaktste |
partitief | bespraakts | bespraakters | - |
Bijvoeglijk naamwoord
bespraakt
- aangenaam ter tale; vlug kunnen spreken
Synoniemen
Werkwoord
vervoeging van |
---|
bespreken |
bespraakt
- gij-vorm verleden tijd van bespreken
- Gij bespraakt.
Gangbaarheid
- Het woord bespraakt staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "bespraakt" herkend door:
89 % | van de Nederlanders; |
86 % | van de Vlamingen.[2] |
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.