bespreken

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  bespreken    (hulp, bestand)
  • IPA: /bəˈsprekə(n)/ (3 lettergrepen)
Woordafbreking
  • be·spre·ken
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘praten over iets’ voor het eerst aangetroffen in 1847 [1]
  • Afgeleid van spreken met het voorvoegsel be-
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
bespreken
/bə.'spre.kə(n)/
besprak
/bə.sprɑk/
besproken
/bə.'spro.kə(n)/
klasse 4 volledig

Werkwoord

bespreken

  1. overgankelijk een gesprek over een bepaald onderwerp voeren; overleggen
    • Zij bespraken de groeiende spanning rond Iran. 
     Na Casa de Luna trok ik met The Rat Pack weer verder en onderweg bespraken we hoe we het beste konden omgaan met de komende hittegolf van meer dan 42 °C. Om deze enorme hitte te vermijden besloten we ’s nachts te gaan lopen, night hiking.[2]
  2. overgankelijk beoordelen, recenseren
  3. overgankelijk vooruit bestellen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord bespreken staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.