betuttelen

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  betuttelen    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • be·tut·te·len
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘kleine verbeteringen aanbrengen’ voor het eerst aangetroffen in 1632 [1]
  • afgeleid van tuttelen met het voorvoegsel be- [2]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
betuttelen
betuttelde
betutteld
zwak -d volledig

Werkwoord

betuttelen [3]

  1. overgankelijk paternalistisch, bemoeizuchtig, vitterig behandelen
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid

  • Het woord betuttelen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
98 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.