bezwalken

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  bezwalken    (hulp, bestand)
  • IPA: /bəˈzwɑlkə(n)/ (3 lettergrepen)
Woordafbreking
  • be·zwal·ken
Woordherkomst en -opbouw
  • afgeleid van  zwalk zn  met het voorvoegsel be- en met het achtervoegsel -en [1][2]

Werkwoord

bezwalken

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
bezwalken
bezwalkte
bezwalkt
zwak -t volledig
  1. verduisteren, bezoedelen
  2. door rook bevuild raken
  3. somberder worden
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord 'bezwalken' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
37 %van de Nederlanders;
24 %van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.