bibberig

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  bibberig    (hulp, bestand)
  • IPA: /'bɪbərəx/
Woordafbreking
  • bib·be·rig
Woordherkomst en -opbouw
  • Naamwoord van handeling van bibberen met het achtervoegsel -ig
stellendvergrotendovertreffend
onverbogen bibberigbibberigerbibberigst
verbogen bibberigebibberigerebibberigste
partitief bibberigsbibberigers-

Bijvoeglijk naamwoord

bibberig [1]

  1. bij voortduring rillend of onregelmatig trillend
    • Mijn handschrift is wat bibberig want ik schrijf dit in een rijdend busje. 
  2. geneigd tot rillen
    • Misschien word ik verkouden, want ik voel me wat bibberig. 
Afgeleide begrippen
  • bibberigheid

Gangbaarheid

  • Het woord bibberig staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
93 %van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.