bijpraten

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  bijpraten    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • bij·pra·ten
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

bijpraten

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
bijpraten
praatte bij
bijgepraat
zwak -t volledig
  1. zorgen dat je weer alles van elkaar weet nadat je elkaar een tijd niet gezien hebt
    • De vriendinnen hadden elkaar gisteren nog uitgebreid gesproken, maar moesten vandaag toch weer een uur lang bijpraten. 
     Dan kunnen wij samen hiernaartoe komen en met zijn allen een beetje bijpraten.[1]

Gangbaarheid

  • Het woord bijpraten staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.