bijspelen

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  bijspelen    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • bij·spe·len
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

bijspelen [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
bijspelen
speelde bij
bijgespeeld
zwak -d volledig
  1. (kaartspel) een kaart bijspelen: een kaart op tafel leggen als er al één of meer kaarten op tafel liggen

Gangbaarheid

  • Het woord bijspelen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
79 %van de Nederlanders;
75 %van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.