bliep

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  bliep    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • bliep
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘signaaltoon’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1983 [1]

Werkwoord

vervoeging van
bliepen

bliep

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bliepen
    • Ik bliep. 
  2. gebiedende wijs van bliepen
    • Bliep! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bliepen
    • Bliep je? 

Gangbaarheid

  • Het woord bliep staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
86 %van de Nederlanders;
59 %van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.