booth

Engels

Uitspraak
  • VK: /buːð/
  • VS: /buːθ/
enkelvoud meervoud
booth booths

Zelfstandig naamwoord

booth

  1. kraam
    «They had a booth at the fair.»
    Ze hadden een kraampje op de jaarmarkt.
  2. hok, stal
    «He entered the booth to cast his vote.»
    Hij betrad het hokje om zijn stem uit te brengen.
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.