enkelvoud

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  enkelvoud    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈɛnkəlˌvɑut/ (3 lettergrepen)
Woordafbreking
  • en·kel·voud
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘vorm van woord die aangeeft dat er slechts van één exemplaar sprake is’ voor het eerst aangetroffen in 1805 [1]
  • Afgeleid van enkel met het achtervoegsel -voud
enkelvoud meervoud
naamwoord enkelvoud enkelvouden
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

hetenkelvoudo [2]

  1. een woord dat in die vorm naar één voorwerp of mens verwijst of dat aanduidt dat slechts één persoon de handeling uitvoert
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord enkelvoud staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.