meervoud

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  meervoud    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈmervɑut/ (2 lettergrepen)
Woordafbreking
  • meer·voud
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘vorm van naamwoord voor een aantal’ voor het eerst aangetroffen in 1584 [1]
  • Afgeleid van meer met het achtervoegsel -voud [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord meervoud meervouden
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

hetmeervoudo

  1. woord dat in die vorm aan meerdere voorwerpen, mensen of dieren refereert
Verwante begrippen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord meervoud staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.