booze

Engels

Uitspraak
  • /buːz/
  •  Audio (AU)    (hulp, bestand)

Zelfstandig naamwoord

booze

  1. (drinken), (informeel) sterkedrank, drank [2]
    «The booze did him in.»
    Hij ging kapot aan de drank.
  2. (drinken), (informeel) zuipfeest
vervoeging
onbepaalde wijs to  booze 
he/she/it  boozes 
verleden tijd  boozed 
voltooid
deelwoord
 boozed 
onvoltooid
deelwoord
 boozing 
gebiedende wijs  booze 

Werkwoord

booze

  1. (drinken), (informeel), onovergankelijk zuipen, zich bedrinken
    «They boozed the whole night long.»
    Ze zopen de hele nacht door.
Gelijkklinkende woorden
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.