brjóta

IJslands

Uitspraak
  • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
  • IPA: / ˈprjouːta /
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden tijd voltooid deelwoord
(supinum)
3e pers enk. 1e pers mv.
brjótabrautbrutumbrotið
sterke
verbuiging
volledig

Werkwoord

brjóta + accusatief

  1. overgankelijk breken
  2. overgankelijk (van was, papier enz.) vouwen
  3. onpersoonlijk afbreken, afknappen, breken, kapotgaan, stukgaan
Synoniemen
  • [1]: brotna
  • [1]: mölva
  • [1]: smalla
  • [2]: brjóta saman
samenvouwen
  • [2]: leggja saman
Afgeleide begrippen
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.