brommen

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  brommen    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈbrɔmə(n)/ (2 lettergrepen)
Woordafbreking
  • brom·men
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘laag en dof geluid maken’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1477 [1]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
brommen
bromde
gebromd
zwak -d volledig

Werkwoord

brommen

  1. inergatief een laag rommelend geluid voortbrengen
    • Er werd als antwoord wat gebromd, maar duidelijkheid kwam er niet. 
  2. boos, bestraffend of ontevreden praten
    • De leraar bromde tegen zijn luie leerlingen. 
     Toen ik bij de barman naar de wificode informeerde, bromde hij dat het internet al een week niet werkte.[2]
  3. ergatief op een bromfiets ergens heen gaan
    • Ik ben wel eens naar Giessendam gebromd. 
  4. inergatief op een bromfiets rijden
    • Hij had heel wat gebromd voordat hij zijn motorrijbewijs ging halen. 
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid

  • Het woord brommen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
98 %van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.