brompot

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  brompot    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • brom·pot
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord brompot brompotten
verkleinwoord brompotje brompotjes

Zelfstandig naamwoord

debrompotm

  1. Een persoon die altijd boos is, vaak een oudere man.
    • Gé en Arie zijn twee oude brompotten die zich vaak druk maken om allerlei zaken. 

Gangbaarheid

  • Het woord brompot staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
97 %van de Nederlanders;
97 %van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1. Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.