buien

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  buien    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈbœyjə(n)/ (2 lettergrepen)
    • (Noord-Nederland): /ˈbœʏə(n)/
    • (Vlaanderen, Brabant, Limburg): /bœːə(n)/
Woordafbreking
  • bui·en

Zelfstandig naamwoord

debuienmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord bui
     Het daaropvolgende uur luisterden ze naar de regen, die afwisselend op de ramen tikte en kletterde. God had ook Zijn buien.[1]

Gangbaarheid

  • Het woord buien staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.