canoniek

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  canoniek    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˌkanoˈnik/ (3 lettergrepen)
    • (Noord-Nederland): /ˌka.no.ˈnik/
    • (Vlaanderen, Brabant): /ˌka.no.ˈnik/
    • (Limburg): /ˌka.no.ˈnik/
Woordafbreking
  • ca·no·niek
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘tot het kerkelijk gebruik behorend’ voor het eerst aangetroffen in 1619 [1]
  • Afkomstig van het Franse canonique.
  • afgeleid van canon met het achtervoegsel -iek [2]
stellendvergrotendovertreffend
onverbogen canoniekcanoniekercanoniekst
verbogen canoniekecanoniekerecanoniekste
partitief canoniekscanoniekers-

Bijvoeglijk naamwoord

canoniek

  1. standaard deel uitmakend van of overeenstemmend met een bepaalde canon
    • Canonieke literaire teksten uit een dode taal 
  2. kerkrechtelijk
    • Het canonieke recht van de paus. 
  3. standaard voorgeschreven
    • De canonieke spelling. 
Afgeleide begrippen
  • canoniciteit
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord canoniek staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
59 %van de Nederlanders;
73 %van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.