conjurar

Spaans

stamtijd
infinitief verleden
tijd
voltooid
deelwoord
conjurar
conjugaba
conjugado
volledig

Werkwoord

conjurar

  • onovergankelijk
  1. samenzweren
  • overgankelijk
  1. bezweren, afwenden
    «conjurar el peligro»
    het gevaar bezweren
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.