afwenden

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  afwenden    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • af·wen·den
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

afwenden

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
afwenden
wendde af
afgewend
zwak -d volledig
  1. ergens niet meer naar willen kijken
    • Hij wendde zijn hoofd af van het vreselijke ongeval. 
     Hij keek me medelijdend aan toen ik mijn hoofd schudde en het afwendde.[1]
     Ik kon mij zijn ontzetting indenken, toen deze brave mensen zich haastig afwendden en hun huizen binnengingen.[2]
  1. ergens niet meer over na willen denken of mee bezig zijn
    • Hij wendde zich helemaal van de politiek af na zijn aftreden als minister-president. 
  2. voorkomen van iets onprettigs
    • Door het verhogen van de dijken is het gevaar van een overstroming afgewend. 
     Chantal hief beide handen op en maakte een afwerend gebaar alsof ze hiermee een naderend gevaar kon afwenden.[3]
Synoniemen

Werkwoord

vervoeging van
afwennen

afwenden

  1. (in een bijzin) meervoud verleden tijd van afwennen
    • ...dat wij afwenden. 
    • ...dat jullie afwenden. 
    • ...dat zij afwenden. 

Gangbaarheid

  • Het woord afwenden staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen

  1. Victoria Holt
    “De Engelse gouvernante” (1981), Saga, ISBN 9788726484823
  2. Victoria Holt
    “In de schaduw van de troon” (1978), Saga, ISBN 9788726484885
  3. All-inclusive” (2006), A. W. Bruna Uitgevers B. V. , Utrecht , ISBN 90-229-9182-2
  4. Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.