crossen

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  crossen    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈkrɔsə(n)/
Woordafbreking
  • cros·sen
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘ruig rijden’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1984 [1]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
crossen
croste
gecrost
zwak -t volledig

Werkwoord

crossen

  1. ergatief hard rijden, scheuren, ruig rijden
    • Hij croste met zijn motorfiets door de duinen. 

Zelfstandig naamwoord

decrossenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord cross
Synoniemen

Gangbaarheid

  • Het woord crossen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
98 %van de Nederlanders;
97 %van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.