dagdieven
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: dagdieven (hulp, bestand)
- IPA: / ˈdɑɣdivə(n) / (3 lettergrepen)
Woordafbreking
- dag·die·ven
Woordherkomst en -opbouw
- afgeleid van dagdief zn met het achtervoegsel -en, waarbij de slotmedeklinker weer stemhebbend wordt [1]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
dagdieven |
dagdiefde |
gedagdiefd |
zwak -d | volledig |
Werkwoord
dagdieven
- inergatief (pejoratief) geen nuttige activiteiten ondernemen
- Ze hebben de hele dag in het park gedagdiefd.
- ▸ Ik liep door de gang van een kantoor, het was in een modern gebouw en dus bestonden de wanden links en rechts uit glas,zodat ik overal naar binnen kon kijken en zodoende ook tersluiks kon waarnemen hoe al die pennelikkers zaten te dagdieven.[2]
Synoniemen
- nietsdoen, luieren, verluieren, luilakken, niksen, slampampen
Verwante begrippen
Afgeleide begrippen
- dagdieverij
Zelfstandig naamwoord
de dagdieven mv
Gangbaarheid
- Het woord dagdieven staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron S. Montag“Overpeinzingen 110” (1 oktober 1977) op nrc.nl
- ↑ Weblink bron Wim Wennekes“Fortuin is een zegen op je arbeid : Ondernemen is voor J. L. van den Heuvel een spirituele opgave” (28 augustus 1985) op nrc.nl
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.