danken

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  danken    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈdɑŋkə(n)/ (2 lettergrepen)
Woordafbreking
  • dan·ken
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘dank betuigen’ voor het eerst aangetroffen in 1100 [1]
  • afgeleid van dank met het achtervoegsel -en [2]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
danken
dankte
gedankt
zwak -t volledig

Werkwoord

danken

  1. overgankelijk erkentelijkheid aan iemand betonen, laten merken dat je blij bent met de aangeboden hulp
    • Wij danken u voor uw aandacht. 
     Ze danken God in stilte voor het simpele gegeven dat hun kinderen leven.[3]
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
  • iets aan iemand of iets te danken hebben
iets hebben door de hulp van een ander
Ik heb alles te danken aan mijn vrouw.
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord danken staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen

Duits

Uitspraak
  • Geluid:  danken    (hulp, bestand)
stamtijd
infinitief verleden
tijd
voltooid
deelwoord
danken
dankte
gedankt
zwak volledig

danken + datief

  1. overgankelijk bedanken, in dank afnemen



Nedersaksisch

Werkwoord

danken

  1. danken

Urkers

Werkwoord

danken

  1. danken
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.