disputar

Catalaans

stamtijd
tegenw.
tijd
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
disputo disputava disputat
1e vervoeging volledig

Werkwoord

disputar

  1. discussiëren, betwisten
  2. ruziën, kibbelen


Spaans

stamtijd
infinitief verleden
tijd
voltooid
deelwoord
disputar
disputaba
disputado
volledig

Werkwoord

disputar

  • overgankelijk
  1. kibbelen
  2. redetwisten, discussiëren, ruziën, kijven, betwisten
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.