kibbelen

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  kibbelen    (hulp, bestand)
  • IPA: /kɪbələ(n)/
Woordafbreking
  • kib·be·len
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
kibbelen
kibbelde
gekibbeld
zwak -d volledig

Werkwoord

kibbelen

  1. inergatief woordenstrijd hebben
    • De kinderen kibbelden weer eens op de achterbank. 
Synoniemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord kibbelen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
98 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.