dubbelen

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  dubbelen    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • dub·be·len
Woordherkomst en -opbouw
  • afgeleid van dubbel met het achtervoegsel -en
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
dubbelen
dubbelde
gedubbeld
zwak -d volledig

Werkwoord

dubbelen [1]

  1. onovergankelijk (sport) een dubbelspel spelen
  2. overgankelijk (verouderd) verdubbelen, tweemaal groter maken
  3. overgankelijk een beschermende laag aanbrengen
  4. overgankelijk op een nieuwe papieren onderlaag plakken
  5. overgankelijk (sport) op een ronde achterstand zetten
  6. overgankelijk (in België) doubleren, blijven zitten, een jaar overdoen
Hyponiemen

Zelfstandig naamwoord

dedubbelenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord dubbele

Gangbaarheid

  • Het woord dubbelen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
98 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen

Meer informatie

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.