evangeliseren

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  evangeliseren    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • evan·ge·li·se·ren
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘het evangelie verkondigen’ voor het eerst aangetroffen in 1291 [1]
  • afgeleid van het Franse évangéliser (met het achtervoegsel -iseren) [2] [3]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
evangeliseren
evangeliseerde
geëvangeliseerd
zwak -d volledig

Werkwoord

evangeliseren [4]

  1. (religie) overgankelijk het evangelie verkondigen aan of verbreiden onder
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Vertalingen

Meer informatie

Gangbaarheid

  • Het woord evangeliseren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.