fieri

Latijn

Uitspraak
  • IPA: /ˈfɪjɛˌriː/
Woordafbreking
  • fi·e·ri
stamtijd
infinitief 1e pers. enk.
ind. praes. pass.
1e pers. enk.
ind. perf. pass.
fĭĕri fīo făctus sum
onregelmatig volledig deponens

Werkwoord

fĭĕri

  1. worden, ontstaan
  2. (passief bij facere) gemaakt worden, gedaan worden
  3. gebeuren, geschieden
  4. geschat worden
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.