fors

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  fors    (hulp, bestand)
  • IPA: /fɔrs/
Woordafbreking
  • fors
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘stevig’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1599 [1]
stellendvergrotendovertreffend
onverbogen forsforserforst
verbogen forseforsereforste
partitief forsforsers-

Bijvoeglijk naamwoord

fors

  1. groot in omvang
    • Hij heeft een fors postuur. 
  2. krachtig, stevig
  3. (bij uitbreiding) groot in zijn soort
    • Er vond een forse stijging in de olieprijs plaats. 
Afgeleide begrippen
Typische woordcombinaties
  • fors omhoogschieten
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord fors staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen

Deens

Uitspraak
  • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
Woordafbreking
  • fors
Naar frequentie 20832

Zelfstandig naamwoord

fors

  1. genitief onbepaald onzijdig enkelvoud van for

fors

  1. genitief onbepaald onzijdig meervoud van for
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.