ging

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  ging    (hulp, bestand)
  • IPA: /ɣɪŋ/ (1 lettergreep)
    • (Noord-Nederland): /χɪŋ/
    • (Vlaanderen, Brabant, Limburg): /ɣɪŋ/
Woordafbreking
  • ging

Werkwoord

vervoeging van
gaan

ging

  1. enkelvoud verleden tijd van gaan
    • Ik ging. 
    • Jij ging. 
    • Hij, zij, het ging. 
     Zo stil mogelijk ging ik rechtop in mijn slaapzak zitten en probeerde mijn overvolle blaas geruisloos te legen.[1]
Vaste voorzetsels
  • ging op

Gangbaarheid

  • Het woord ging staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
98 %van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen

  1. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
  2. Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.