glippen

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  glippen    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • glip·pen
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘uitglijden, ontglijden’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1588 [1]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
glippen
glipte
geglipt
zwak -t volledig

Werkwoord

glippen

  1. uitglijden over of langs een oppervlak dat glad is door vocht of een ander smeermiddel
    • De modderige bal glipte door de vingers van de doelman. 
  2. (figuurlijk) aan de greep ontsnappen
    • Hij is met zijn smokkelwaar langs de douane geglipt. 
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid

  • Het woord glippen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
98 %van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen

Noors

Woordafbreking
  • glip·pen

Zelfstandig naamwoord

glippen, m

  1. bepaalde vorm nominatief enkelvoud van glipp
Synoniemen
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.