grandchild

Engels

enkelvoud meervoud
grandchild grandchildren

Zelfstandig naamwoord

grandchild

  1. (familie) kleinkind
    «He is loved and missed by his devoted wife, his children, grandchildren and great grandchildren.»
    Hij wordt geliefd en gemist door zijn toegewijde vrouw, zijn kinderen, kleinkinderen en achterkleinkinderen.
Afgeleide begrippen
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.