gust

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  gust    (hulp, bestand)
  • IPA: /ɣʏst/ (1 lettergreep)
Woordafbreking
  • gust
Woordherkomst en -opbouw
stellend
onverbogen gust
verbogen guste
partitief gusts

Bijvoeglijk naamwoord

gust

  1. geen vrucht dragend
    1. (van vrouwelijke dieren) onbevrucht, ook: nog niet vruchtbaar, of: niet meer vruchtbaar
      • Ook eene merrie heet gust, als zij niet gedekt is. [3]
    2. (van melkvee) geen melk meer gevend
      • De hele omgeving stond versteld. Het waren allemaal miserabele beestjes, mager en vaal, zonder uitzondering gust. [4]
    3. (van fruitbomen) in een toestand dat er geen vruchten aan hangen
    4. (figuurlijk) iets wezenlijks missend
      • Sy seide, ick hebbe my beraden, dat ick noch liever wil een Iaer gust gaen, als van een Ezel bestaen: Hier hadde hy doe sijn bescheydt, en afscheydt mede. [5]
Synoniemen

Gangbaarheid

  • Het woord gust staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
33 %van de Nederlanders;
46 %van de Vlamingen.[6]

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.