haspelen

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  haspelen    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • has·pe·len
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
haspelen
haspelde
gehaspeld
zwak -d volledig

Werkwoord

haspelen [2]

  1. onovergankelijk stuntelen
  2. overgankelijk op een haspel winden
  3. overgankelijk (figuurlijk) tot een warboel maken
Hyponiemen
Afgeleide begrippen

Zelfstandig naamwoord

dehaspelenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord haspel
Synoniemen

Gangbaarheid

  • Het woord haspelen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
88 %van de Nederlanders;
83 %van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.