hockeyen

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  hockeyen    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈɦɔki(n)/
Woordafbreking
  • hoc·key·en
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
hockeyen
/ˈɦɔki(n)/
hockeyde
/ˈɦɔkidə/
gehockeyd
/ɣəˈɦɔkit/
zwak -d volledig

Werkwoord

hockeyen

  1. inergatief (sport) de hockeysport beoefenen
    • Er wordt vandaag op het andere veld gehockeyd. 

Gangbaarheid

  • Het woord hockeyen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
97 %van de Nederlanders;
93 %van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1. Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.