jammerlijk

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  jammerlijk    (hulp, bestand)
  • IPA: /'jɑmərlək/
Woordafbreking
  • jam·mer·lijk
Woordherkomst en -opbouw
stellendvergrotendovertreffend
onverbogen jammerlijkjammerlijkerjammerlijkst
verbogen jammerlijkejammerlijkerejammerlijkste
partitief jammerlijksjammerlijkers-

Bijvoeglijk naamwoord

jammerlijk

  1. beklagenswaardig, bedroevend
    • De jammerlijke ondergang van het schip veroorzaakte grote schade. 
     `Ik weet het; zei de majordomus. 'Het was ijdele hoop dat dit u zou ontgaan. Ik vraag u met klem de grootmoedigheid op te brengen om mijn nederige excuses te aanvaarden. Deze uit de toon vallende decoratie is het jammerlijke gevolg van het enthousiasme van de nieuwe eigenaar.'[1]

Bijwoord

jammerlijk

  1. totaal, volkomen (negatief)
    • Het is jammerlijk mislukt. 
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord jammerlijk staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
98 %van de Nederlanders;
96 %van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen

  1. “Grand Hotel Europa” (2018), De Arbeiderspers , ISBN 978-90-295-2622-7, p. 16
  2. Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.