jufferen

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  jufferen    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • juf·fe·ren
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
jufferen
jufferde
gejufferd
zwak -d volledig

Werkwoord

jufferen

  1. inergatief "juf" of "juffrouw" zeggen
    • Vóor de pastorij veegde Traite zijn voeten af, jufferde tegen de meid en hield zijn schele oogen neêrgeslagen; [1] 
  2. (jongerentaal) met de vinger in de lucht aandacht van de juf vragen

Zelfstandig naamwoord

dejufferenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord juffer
Synoniemen

Gangbaarheid

  • Het woord jufferen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
76 %van de Nederlanders;
64 %van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen

  1. blz 275 Van nu en straks, vol. 5 "Naar buiten"
    Stijn Streuvels
    1901
  2. Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.